Doelgroep
De methode gebruikt eenvoudige taal. Moeilijke begrippen worden uitgelegd. De methode is daarom zeer geschikt voor anderstalige cursisten, die geen basisonderwijs rekenen in Nederland hebben gevolgd. Uiteraard kunnen ook Nederlandstalige cursisten de methode gebruiken.
Voorkennis
Bij aanvang moet een cursist
- getallen tot 1000 begrijpen en kunnen uitspreken;
- begrip hebben van woorden zoals groot, klein, lang, kort, vroeg, laat, meer, minder;
- kunnen optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen met getallen tot 100;
- kunnen klokkijken op een analoge en op een digitale klok;
- bekend zijn met de basale eenheden uur, minuut, meter, kilometer, kilo;
- kunnen rekenen met geld.
Bij het docentenmateriaal is een intaketoets toegevoegd waarmee de voorkennis van een cursist getoetst kan worden. Deze toets heeft ook een aantal moeilijke opdrachten voor ieder thema, zodat getoetst kan worden of cursisten sommige thema’s eventueel kunnen overslaan.
Opbouw
Het boek bestaat uit acht thema’s die ieder bestaan uit een aantal lessen. De thema’s lopen op in moeilijkheid, maar staan grotendeels op zichzelf. Het is dus mogelijk om alleen een deel van het boek te gebruiken of lessen over te slaan als die voor een cursist niet relevant zijn.
Ieder onderwerp wordt duidelijk en met voorbeelden uitgelegd in de blauwe informatieblokken. Daarna volgt een aantal opdrachten om te oefenen met het onderwerp. Sommige opdrachten zijn gemarkeerd met een sterretje. Deze opdrachten zijn bedoeld voor sterkere cursisten. Opdrachten zonder sterretje bereiden voor op niveau 1F. Door ook de opdrachten met een sterretje te maken, wordt niveau 2F bereikt.
In het boek staat ook een aantal rekenpuzzels (op oranje achtergrond). Deze puzzels zijn bedoeld als extra uitdaging voor snelle cursisten. De docent wordt geadviseerd bij deze puzzels zo min mogelijk te helpen. De puzzels zijn niet verplicht voor het examenniveau.
Aan het eind van ieder thema staat een lijst waarin de cursist kan aangeven welke onderwerpen worden beheerst. Voor een aantal onderwerpen is extra oefenmateriaal beschikbaar op de bijbehorende e-learning. Daar staat ook een aantal printbare werkbladen.
Bij ieder thema hoort een toets. De toetsen staan in het docentenmateriaal. Op het overzicht achterin het boek kan de cursist invullen wat het resultaat van de toets was. Hierdoor is direct duidelijk welke onderdelen de cursist wel of niet beheerst.
Materiaal
Voor het hele boek is een potlood, een gum en een liniaal vereist. Ook een aantal kleurpotloden en een schaar komen soms van pas. Voor Thema 6 (Meten) zijn de volgende materialen nodig: een rolmaat, een meetlint en een keukenweegschaal. Voor Thema 8 (Kijken en tekenen) zijn kubusvormige blokjes en een dobbelsteen handig.